Konijn
Kenmerken
Een konijn behoort tot de haasachtigen en ze
kunnen een lengte en gewicht bereiken van 35 tot 50 cm en 1,2 tot 2,5
kg. De precieze lengte is afhankelijk van het ras. Ze hebben grote achterpoten, flaporen en een klein staartje. Tamme
konijnen hebben verschillende kleuren en wilde konijnen zijn bruin van
kleur.
Het
konijn komt voor in heel Midden en West Europa en ze leven in holen.
Een hol wordt
door één familie van maximaal tien leden bewoond. Ze zijn voornamelijk in de
schemering en in de nacht actief. Behalve de mens zijn de
voornaamste vijanden van het konijn, de buizerd, de hermelijn, de wezel, de
bunzing en de vos. Tamme konijnen kunnen wel 10 tot 14 jaar worden.
Geslacht
Een vrouwelijk konijn is een voedster
of moer. Het vrouwtje is naast een verschil in geslachtsorganen van het mannelijk konijn te onderscheiden omdat haar lijf langer
is en de kop minder grof. Een mannelijk konijn is een rammelaar of ram.
Deze is temperamentvoller dan de voedster. De rammelaar is meestal dikker en
zwaarder dan een vrouwtje en heeft een bredere kop. Het jong van een konijn
heet een lamprei.
Verzorging
Konijnen
kunnen zowel binnen als buiten leven in een hok. Ze kunnen goed tegen kou, maar
niet tegen tocht, nattigheid en felle zon. Dus hebben konijnen een warm tochtvrij hok nodig
met voldoende stro. De dieren zijn erg schoon en verspreiden geen nare
luchtjes, zolang je de kooi maar op tijd schoonmaakt. Konijnen
zijn van huis uit groepsdieren, echter is
het niet verstandig om meer dan twee dieren in een ren te houden. Konijnen
kunnen agressief gedrag gaan vertonen in kleinere ruimtes, wat uit kan lopen op
hevige gevechten. Konijnen
hebben veel lichaamsbeweging nodig dus laat ze regelmatig los laten lopen in
een grote (buiten)ren of in de kamer.
Je kunt je
konijn iedere week borstelen. Dit is goed voor de bloedsomloop van het
konijn en de oude haren worden verwijderd. De tanden van het konijn groeien
altijd door en ze moeten dus af kunnen slijten. Het beste is veel hooi en takken waarop
ze kunnen knagen. Van te lange tanden heeft het konijn hinder bij het eten.
Ondanks goede voeding komt het voor dat de tanden door een verkeerde stand te
lang worden en doorgroeien, deze moeten dan door de dierenarts worden geknipt
of geslepen.
De nagels van het konijn moet je
elke twee à drie maanden knippen.
Voeding
Konijnen zijn planteneters. Vooral in de vorm van gras en hooi, daarnaast aangevuld met korrels of groenvoer. Voorbeelden van groenten om te geven zijn: andijvie, veldsla, broccoli, venkel, bleekselderij, knolselderij, koolrabi, wortelen en wortelloof, het loof van radijsjes, blaadjes witlof, paksoi, waterkers, aangevuld met een takje peterselie of selderij. Er zijn in de natuur nog veel meer kruiden en planten die goed zijn voor konijnen, zoals weegbree, wilde achillea, herderstasje, boerenwormkruid, absintalsem, de bloemen en het blad van de paardenbloem. Opletten moet je bij prei, ui, bieslook, bonen, erwten, maïs, vaste kool, spruitjes. Te veel klaver geeft ook problemen, net zoals veel nat gras. Naast eten moeten de konijnen altijd water hebben om te kunnen drinken.